Psycholoog Eveline Crone over de pre van een puberbrein
Dat de hersens van pubers nog niet goed werken, is te simpel gesteld, vindt psycholoog Eveline Crone. In creatief denken zijn ze zelfs beter dan volwassenen, zag ze bij analyse van nieuw hersenonderzoek.
‘Sorry juf, dat kunnen mijn hersens niet!’ Sinds hersenonderzoek onthulde dat het brein in de puberleeftijd nog volop in ontwikkeling is, zijn die tieners zelf de eersten die er een slaatje uit proberen te slaan. Het hersengebied achter hun voorhoofd, de prefrontale cortex werkt nog niet goed, was de boodschap van de wetenschap. Het emotionele deel is juist overactief, waardoor emoties snel de overhand krijgen en pubers vlug zijn afgeleid. Plannen, organiseren, zich inleven in anderen en impulsen onderdrukken, dat gaat allemaal lastig met een gebrekkig werkende voorhoofdskwab.
In Nederland bereikte dit inzicht pubers en hun ouders vooral na de verschijning van de bestseller Het puberende brein van de Leidse ontwikkelingspsycholoog Eveline Crone in 2008. Sommige middelbare scholen noemen de ideeën zelfs in hun beleidsplannen.
Nu nuanceert Crone dit idee. Ze zette, samen met haar Amerikaanse collega Ron Dahl, alle beschikbare wetenschappelijke onderzoeken waarin met een fMRI-scanner naar puberhersenen zijn gekeken, op een rijtje. De prefrontale cortex (afgekort PFC), blijkt niet zo gebrekkig te werken als gedacht, schrijven ze in het vakblad Nature Reviews Neuroscience van 9 september.
Wat heeft u precies gevonden in die stapel onderzoeken?
“Een aantal bevindingen was heel consistent. De overactiviteit van emotionele gebieden, en de veranderingen in het sociale hersennetwerk zagen we steeds terug. Dat bevestigde de bestaande ideeën.
“Maar bij de PFC zagen we iets opvallends. Vaak wordt gezegd dat die bij jonge kinderen nog niet aangesproken kan worden, en dat je hem als volwassene veel gebruikt. Dat vonden we niet stelselmatig terug. Een groot aantal studies, pakweg twintig, liet zien dat de PFC minder actief is bij adolescenten dan bij volwassen. Daar komt ook ons beeld vandaan, dat het bij pubers nog niet zo goed werkt. Maar er waren toch ook een stuk of tien studies waarin die PFC juist meer activiteit liet zien. Daar zijn we dus dieper in gedoken.”
Bij welke taken was het puberbrein actiever?
“Bij taken die om gestructureerd nadenken vroegen, was de PFC bij volwassenen meer actief dan bij adolescenten. Net als bij taken waarbij je informatie moet filteren, of goed je gedachten op een rijtje moet houden. Maar bij opdrachten die draaiden om onderzoekend leren, hypotheses testen, of om creatieve oplossingen zoeken, daar was de PFC van de adolescenten juist meer actief. We denken dus dat de PFC flexibel wordt ingezet, afhankelijk van de taak.”
‘Flexibel’, dat klinkt alsof een puber naar believen dat hersengebied kan inzetten?
“Nee, dat is niet zo. Ik bedoelde daarmee dat de PFC niet helemaal ontoegankelijk is in de puberteit. Er wordt wel eens gedacht dat er een soort gat zit in dat gedeelte van de hersenen van jongeren, en dat ze er gewoon geen gebruik van kunnen maken.
“Dat is te simpel gesteld. Ze kunnen die PFC wel gebruiken, maar het is afhankelijk van de context wanneer die wordt aangesproken. Als je jongeren in een situatie zet waar bijvoorbeeld hun vrienden bij zijn, of waarin ze veel geld kunnen verdienen, of status kunnen behalen, dan kan de PFC hun gedrag niet zo goed reguleren. De emotionele gebieden en beloningsgebieden krijgen dan de overhand. Maar wanneer ze alleen in een klaslokaal zitten, werkt de PFC prima. Ze kunnen vaak wel plannen. Ze kunnen zich er alleen niet altijd aan houden.”
Maar dat beschrijft u al in uw boek over het puberbrein. Aan de keukentafel kan een puber goed de risico’s van een vakantie in Spanje overzien, maar met vrienden in de Spaanse disco niet meer. Zo nieuw is dit inzicht dus niet?
“Toch vind ik het wel een belangrijke nuance. Beleidsmakers vragen me vaak: kunnen we deze bevindingen gebruiken om scholen te verbeteren? Of om het jeugdstrafrecht aan te pakken? Op dit moment wordt in beleidsbeslissingen vaak een simplistische vertaling gemaakt: die PFC werkt nog niet bij jongeren, en daardoor doen ze domme dingen. Maar er is toch meer aan de hand, en die nuance moet meegewogen worden in dit soort beleidsbeslissingen.”
Sommige onderzoekers en schoolbesturen passen deze inzichten al toe in hun adviezen en beleidsstukken. Is er al iets te zeggen over de beste leeromgeving voor pubers?
“Dat is natuurlijk uiteindelijk ons doel, maar daar zijn we nog lang niet. We zijn nu de mechanismen aan het ontdekken. De volgende stap is meer te weten komen over de individuele verschillen. Pas daarna kun je onderzoeken hoe je dat kunt gebruiken om het schoolsysteem anders in te richten. Ik weet dat er mensen zijn die er anders over denken, maar op basis van wat we nu weten kunnen we nog niet een schoolbestuur informeren over hoe ze het onderwijssysteem moeten inrichten.”
Hoeven ouders nu niet meer de PFC van hun pubers te zijn, zoals u altijd zegt?
“Ouders moeten natuurlijk nog steeds op allerlei gebieden sturend zijn. De PFC is nog in ontwikkeling bij adolescenten, dat staat nog steeds. Maar die ontwikkeling is wat dynamischer dan we tot nu toe dachten.”
In uw artikel vraagt u zich hardop af waarom we het volwassen brein als de normale situatie beschouwen.
“De flexibiliteit van de PFC is goed in de adolescentie. Je moet eropuit, de wereld verkennen, dingen uitproberen, je niet begrensd voelen. Anders kom je nooit weg uit je ouderlijk huis. Ik denk dat het brein zo is ingericht om dat gedrag te bevorderen in deze fase. Jongeren kunnen snel leren, zijn vindingrijk en creatief. In die levensfase is dat gewoon het allerbeste.
“In ons onderzoek richten we ons nu dan ook op de positieve kanten van de ontwikkelende puberhersenen. Mensen zien de rationele PFC als goed, en de emotionele gebieden als ontregelend. Maar in sommige gevallen is het juist een voordeel als je je emoties volgt. Misschien is in 90 procent van de gevallen het goed om als een volwassene te denken, maar in de overige 10 procent juist als een adolescent. Die leven zo lekker bij de dag!”
—
‘Maak gebruik van de ontdekkingsdrang van pubers’
Het onderzoek naar puberhersenen mag dan nog volop in ontwikkeling zijn, sommige inzichten moeten juist wel direct vertaald worden naar de praktijk, vindt Jelle Jolles, hoogleraar Hersenen, gedrag en educatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. “Niet om de didactische methodes te veranderen, dus de manier waarop je lesstof overbrengt. Daarvoor weten we nog te weinig. Maar wel om kinderen zich beter te kunnen laten ontplooien, en beter met hen te kunnen omgaan. De inzichten uit de cognitieve neurowetenschap over de PFC bekrachtigt de kennis die er al is vanuit andere vakgebieden, zoals de pedagogiek, de neuropsychologie en de ontwikkelingsbiologie. We weten nu wat meer over onze kinderen en het zou heel raar zijn als we die kennis niet zouden gebruiken. Kinderen en tieners leren door te ontdekken, door nieuwe dingen te onderzoeken, dat onderstreept de publicatie van Eveline Crone ook weer. Kinderen hebben dus een motiverende omgeving nodig waarin ze ervaringen op kunnen doen, en daar emoties bij voelen. Ik denk dat een school in de toekomst meer een faciliteitencentrum hiervoor zal zijn.”
Verschenen op zaterdag 8 september 2012 in NRC Handelsblad